Zuiderzeekrabbetje (Rhithropanopeus harrisii)


Zuiderzeekrabbetje
Rhithropanopeus harrisii (Gould, 1841)

Herkenning
Zuiderzeekrabbetjes zijn vrij onopvallende, kleine krabbetjes die specifiek in brak water voorkomen. Het rugschild is breder dan lang, licht bol met 3 tanden aan de zijkant. Op het midden van het rugschild staan drie overdwarse ribbels die in het midden onderbroken zijn. De voorrand tussen de ogen is recht of licht gebogen met in het midden een ondiepe insnijding.
De schaarpoten zijn ongelijk en bij de mannetjes groter dan bij de wijfjes. De looppoten zijn cilindrisch en langs de rand licht behaard.
De kleur is variabel, van grijsgroen tot roodachtig bruin. Vaak zijn de dieren volledig overgroeid met algen waardoor ze een donkerbruin tot zwart uiterlijk hebben. De vingers van de scharen zijn wit. De aangroei op de scharen slijt door het gebruik continue af zodat de witte kleur extra opvalt.
De maximale rugschildbreedte is 23 mm.

Habitat, biologie/ecologie, voorkomen en verspreiding.
Het zuiderzeekrabbetje is een typische brakwatersoort en werd voor de opening van het doorlaatmiddel veelvuldig aangetroffen in het Veerse meer. Tegenwoordig is de soort daar vrijwel volledig verdwenen. Ze kan in Nederland gevonden worden in een aantal brakke waterwegen zoals het Noordzeekanaal of het kanaal van Groningen naar Delfzijl.

Bijzonderheden:
Het zuiderzeekrabbetje is in Nederland in de tweede helft van de 19de eeuw ontdekt en werdt oorspronkelijk als een aparte soort omschreven. Pas in 1949 bleek dat het dier een exoot was die van oorsprong voorkomt aan de oostkust van Noord Amerika. Waarschijnlijk is het Zuiderzeekrabbetje een van de eerste exoten die in Nederland zijn geïntroduceerd met de scheepvaart uit Amerika.
Nadat de Zuiderzee was afgesloten en het IJsselmeer langzaam steeds zoeter werd verdween het Zuiderzeekrabbetje, en er werd algemeen aangenomen dat het dier was uitgestorven in Nederland. In 1977 werden ze onverwachts aangetroffen in het Veerse meer.

Voor meer foto's, klik hier